DE PREHISTORIE


OUDE STEENTIJD PALEOLITHICUM - 2,5 MLN TOT 10.500 V.C.


Tijdens de Oude Steentijd gebruikten mensen ongeslepen stenen gereedschap. Ook begonnen ze groepen te vormen.

Mensen uit deze periode worden jager-verzamelaars genoemd omdat ze leefden van de jacht en van vruchten en groenten die ze niet verbouwden, maar in het wild vonden.

Ze maakten daarbij gebruik van eenvoudige houten, botten of stenen gebruiksvoorwerpen zoals vuistbijlen.

De Oude Steentijd is een periode waarin weinig culturele en technische ontwikkelingen plaatsvonden, in tegenstelling tot de Midden- en Nieuwe Steentijd.

In de laatste 20.000 jaar van de Oude Steentijd ontstond de grotschilderkunst, waarvan de stierschildering uit de grotten van Lascaux één van de bekendste is.

De Oude Steentijd duurde tot het einde van de laatste ijstijd, ongeveer 10.500 voor Christus.


MIDDENSTEENTIJD MESOLITHICUM - 10.500 TOT 5.300 V.C.


Toen de ijstijd aan zijn einde kwam, steeg de zeespiegel elk jaar met ongeveer twee centimeter. Het gebied van de jagers werd dus steeds kleiner.

Ook begonnen ze door het stijgende water steeds meer te leven van vissen. Stenen werktuigen werden steeds verfijnder en religieuze gebruiken kwamen steeds vaker voor.

Uit deze tijd dateert ook het begraven van overleden gezinsleden met hun eigendommen. Ondanks deze veranderingen is er niet echt sprake van cultuurontwikkeling in de Middensteentijd.

Om die reden wordt er in veel landen niet gesproken over een Middensteentijd, enkel over de Oude en Nieuwe. Nederland beschouwt de Middensteentijd wel als periode, vanwege bepaalde archeologische vondsten.


NIEUWE STEENTIJD NEOLITHICUM - 5.300 TOT 3.200 V.C.


De Nieuwe Steentijd is een periode waarin veel technische en sociale veranderingen plaatsvinden. De voornaamste is de overgang van een samenleving van jager-verzamelaars met een rondtrekkend bestaan

naar een samenleving van mensen die zich vestigden in nederzettingen en landbouw gingen bedrijven.

Tijdens de Nieuwe Steentijd ontstonden veel verschillende culturen, waaronder de Trechterbekercultuur, vernoemd naar de vorm van het aardewerk dat werd geproduceerd.

Daarom wordt de Nieuwe Steentijd gezien als een tijd van culturele revoluties. Andere ontwikkelingen waren: het gebruik van geslepen en gepolijst steen , een van de belangrijkste uitvindingen ooit gedaan,

namelijk het wiel, en het ontstaan van het Fenicisch alfabet, de veronderstelde voorloper van het Griekse alfabet. Dit alfabet verspreidde zich vlug rond het Middellandse Zeegebied.


KOPERTIJD CHALCOLITHIC - OVERGANG STEENTIJD NAAR BRONSTIJD


De kopertijd is een archeologische periode waarin voor het eerst koper werd gebruikt om gereedschap en wapens te maken.

De periode vóór de kopertijd heet de steentijd, en de kopertijd werd gevolgd door de bronstijd, waarin het zachte koper werd gemengd met tin om brons te maken – een hardere en bestendigere legering.


Het begin van koperwinning


De archeologische vindplaats Belovode, op de Rudnik-berg in Servië , heeft het oudste betrouwbaar gedateerde bewijs ter wereld van kopersmelten bij hoge temperatuur. Dit was zo'n 7.000 jaar geleden.

De overgang van de kopertijd naar de bronstijd in Europa vond plaats tussen de 6.800 - 4.800 jaar geleden.

In het Oude Nabije Oosten besloeg de Kopertijd ongeveer dezelfde periode: 5.800 - 4.800 wat vervolgens over gaat in de Vroege Bronstijd (rond 5.300 - 3.200 jaar geleden).

Ook hier zijn de grenzen niet scherp omdat de ontwikkelingen niet overal op hetzelfde moment plaatsvonden.

Behalve dat koper in de zuivere vorm gevonden kan worden, zit het gebonden in vele soorten mineralen. Hiervan is het groene melachiet de bekendste.

Net als dat men bij het pottenbakken verschillende kleuren kreeg door gebruik te maken van verschillende soorten klei, is ook de ontdekkingstocht naar de mineralen mogelijk zo begonnen.


Koper als hoofdmateriaal


In de Chalcolithische periode overheerste koper in de metaalbewerkingstechnologie. Het is de periode voordat werd ontdekt dat men door het toevoegen van tin aan koper brons kon maken. Dit is een metaal-legering die harder en sterker is dan tin en koper zelf.

Hoe men tot het koper smelten is gekomen is niet helemaal duidelijk. Overigens ging het gebruik van steen gewoon door tot in de ijzertijd.

De opkomst van de metallurgie (het verwerken van metaal) kan het eerst hebben plaatsgevonden in de Vruchtbare Halve Maan. Het vroegste gebruik van lood is hier beschreven uit de laat- neolitische nederzetting van Yarim Tepe in Irak.

Het gaat hier om een 8.000 jaar oude armband van lood. Mogelijk dat het smelten van lood al vóór het smelten van koper is begonnen. Het smeltpunt van lood is 327,5 °C en van koper 1080 °C. Voor het smelten van koper is dus veel meer warmte nodig.

Uit archeologisch onderzoek blijkt dat nadat het verwerken van koper bekend was, dat de productie van stenen werktuigen afnam (mogelijk ging er kennis verloren doordat men op koper was overgestapt).

Momenteel is de algemene mening dat de ontwikkeling van de metallurgie onafhankelijk op verschillende plaatsen, op verschillende tijdstippen, en met verschillende technieken heeft plaatsgevonden.

Koper is het achtste meest voorkomende metaal in de aardkorst, is over de hele wereld verkrijgbaar en is een van de weinige metalen die in zuivere staat kan worden gevonden.

Het is eenvoudig om mee te werken, en een simpele (stenen) hamer kan voldoende zijn om een koperklompje in een kraal te veranderen. Het opvallende uiterlijk van inheems (natuurlijk) koper maakt het gemakkelijk te herkennen,

en wordt zelfs fraaier als het wordt omgezet in sieraden. Mogelijke dat dit de motivatie voor de mensheid is geweest om met de metallurgie te beginnen.



In feite is deze zoektocht naar natuurlijk koper en mineralen een van de mogelijke verklaringen over wat Ötzi de IJsman, de oude mummie gevonden (in september 1991) in de Alpen deed en die rond 5.300 jaar geleden leefde.

Men vroeg zich af wat hij op 3.210 meter hoogte deed? Mogelijk was hij naar nieuwe ertsen en mineralen op zoek. Overigens bezat Ötzi een koperen bijl.

Boven een open vuur kan het natuurlijke koper verhit worden waardoor het kneedbaarder wordt (maar nog niet smelt) en makkelijker vervormd kan worden (soort smeden).

Omdat natuurlijk koper steeds lastiger te vinden was, moest men op zoek naar andere bronnen.

Verschillende mineralen kende men al wel als mooie gekleurde stenen en dergelijke. Men gebruikte vuren om rotsen te verhitten en door deze snel af te koelen met water, spleet de rots (in stukken).

Met wiggen en hamers (soort pikhouwelen) konden er stukken afgehaald worden. Een vorm van mijnbouw dus.


Koperproductie


Er zijn smeltkroezen (aardewerk bekers) gevonden waarin het koper werd gesmolten. Er is in 2017 in Horvat in Israël een werkplaats met oven gevonden van zo'n 6.500 jaar oud.

De metaalmakers hadden mogelijk eigen (geheime) recepten en ze haalde hun bronmateriaal van verder weg. Omdat het smelten om een specialistische kennis vraagt, hadden deze metaalmakers wellicht een vooraanstaande positie binnen de gemeenschap.

Men moet op een gegeven moment ontdekt hebben dat houtskool een hogere verbrandingstemperatuur heeft dan gewoon hout (van 1000°C tot 1200°C).

Door het mineraal melachiet fijn te stampen en het ontstane poeder aan een houtskoolvuur toe te voegen en af te dekken, kon men koper eruit smelten.

Door zuurstof in het vuur te blazen via een pijp (eventueel met een blaasbalg) kon de temperatuur verhoogd worden.


BRONSTIJD Ca. 3.000 TOT 800 V.C. .


De bronstijd wordt onderverdeeld in drie periodes:

Vroege bronstijd (2000 – 1800 v.Chr.)

Midden bronstijd (1800 – 1100 v.Chr.)

Late bronstijd (1100 – 800 v.Ch

De technische kennis van de metaalbewerking, inclusief die van brons, ontstond in het Midden-Oosten. Daar werd brons sinds ca. 3000 v.Chr. gebruikt. Deze kennis heeft zich vandaaruit geleidelijk verspreid over Europa.

Brons verving gedurende de bronstijd geleidelijk vuursteen als materiaal voor gereedschap en wapens en werd ook gebruikt voor sieraden en enkele uitzonderlijke beelden.

De oudste overgebleven voorwerpen van brons waren voornamelijk bijlen, en ook enkele dolken, stafdolken en sieraden zoals armbanden. Brons werd langzaam algemener, en steeds meer soorten metalen voorwerpen kwamen in gebruik.

Sommige van de oudste bekende verhalen, zoals Ilias, de Odyssee, delen van de Bijbel en het Gilgamesi-epos spelen zich in de bronstijd af.

In de laatste eeuwen voor Christus verspreidden ze zich over de Baltische zuidkust. Ook namen ze grote gebieden in het huidige West-Duitsland van de Kelten in.

De bronstijd is de historische periode die volgde op het neolithicum, ofwel de nieuwe steentijd.

In deze periode, die grofweg liep van 3000 tot 800 voor Christus, verving het brons stukje bij beetje het vuursteen als belangrijkste materiaal om gereedschap, wapens en sieraden mee te maken.

De bronstijd is ook de periode waarin het schrift zich in Egypte, Voor-Azië en Griekenland verder ontwikkelde. Op Kreta werden restanten van een oude smeltoven gevonden.

In het neolithicum werd in Europa al koper gesmolten om voorwerpen mee te maken. Dit was echter tijdrovend. Toen men ontdekte dat koper veel makkelijk smolt als er tin aan werd toegevoegd, kwamen er steeds meer bronzen voorwerpen in omloop.

Voor de mens was deze ontwikkeling van belang. Brons was namelijk veel sterker dan koper. En bij het smelten en gieten kon men vormen maken die men daarvoor met steen, hout en been onmogelijk had kunnen vervaardigen.

Bronzen wapens waren daarnaast lichter en efficiënter dan de stenen varianten. De ontdekking van tinertsen in de Karpaten en het Ertsgebergte bracht de grootschalige productie van brons in Europa goed op gang.

De bronstijd zorgde daarmee ook voor een verdere ontwikkeling van de handelsnetwerken. De bronstijd vond niet overal op aarde op hetzelfde moment plaats. En ook niet elk gebied heeft überhaupt een bronstijd gehad.

In Amerika heeft vermoedelijk bijvoorbeeld alleen Peru een bronstijd gekend.

En in Afrika ten zuiden van de Sahara volgde de ijzertijd onmiddellijk op de steentijd. Wie denkt dat brons eenvoudig bij een kampvuurtje gemaakt werd, heeft het mis.

Voor het smelten van koper is namelijk een temperatuur van meer dan duizend graden nodig. Hiervoor was een houtskoolvuur nodig en had men hulpmiddelen als blaasbalgen of blaaspijpen nodig.


BRONSTIJD IN ONZE CONTREIEN.


In tegenstelling met Zuid-Europa werd bij ons weinig geëxperimenteerd met koper. Wij kenden dan ook geen kopertijd. Ook waren bronzen voorwerpen in ons gebied lange tijd zeer schaars. Vuurstenen werktuigen bleven nog lang in gebruik.

Brons was kostbaar omdat de grondstoffen daarvoor bij ons niet voorhanden waren en de producten dus van ver in gevoerd werden.

Het brons kon in eerste instantie de vuursteen niet verdringen, maar naarmate de bronstijd vorderde nam het gebruik van het metaal toe.

Het brons werd gebruikt voor het vervaardigen van wapens maar ook van juwelen. Het smelten en het gieten van brons werd pas later geleerd.


SAMENLEVING


Het gebruik van brons zorgde voor belangrijke maatschappelijke veranderingen. De verschillen in bezit, aanzien, macht en materiële welstand tussen de mensen werden alsmaar groter. In de metaaltijden ontstonden nieuwe sociale klassen.

De overgrote meerderheid van de bevolking bestond nog uit veetelers en boeren. Maar in gebieden waar ertsen gemakkelijk ontginbaar waren (Bohemen, Zuid-Engeland en Denemarken), ontwikkelden zich in de loop van de bronstijd culturen

met een door de handel rijk geworden aristocratie. Enkele families verkregen de controle over mijnen, productiecentra en handelswegen, waardoor hun macht en rijkdom toenamen.

Het paard werd als rijdier het statussymbool van de heersende klasse. In rijke graven werden het paard en het paardentuig meegegeven met de dode. Ambachtslieden zoals smeden en pottenbakkers werden een aparte stand, tussen de heersers en de boeren in.

Textiel uit de bronstijd wordt in België zelden aangetroffen omwille van de vergankelijkheid van het materiaal. Weefgewichten en spinklosjes verwijzen indirect naar het vervaardigen van stoffen.

Met name in Denemarken zijn wél textielvondsten gedaan, zoals lange wollen rokken die in de taille gerimpeld waren en die met een band bijeengehouden werden. In de Lage Landen zijn schoenen gevonden uit de late nieuwe steentijd en de late bronstijd.

De Lage Landen waren tijdens de bronstijd een sterk achtergebleven gebied. De meeste mensen leefden in de bronstijd niet anders dan in de nieuwe steentijd.

Maar onder invloed van immigranten ging de bevolking er toe over om de lichamen van de afgestorvenen te verbranden en hun as te verzamelen in urnen.

Over de godsdienst van de prehistorische bewoners tijdens het bronstijdperk is weinig met zekerheid te zeggen. Wat vaststaat, is dat de natuurverering een belangrijke rol moet gespeeld hebben.

Denk bijvoorbeeld aan bronnen, bomen, moerassen en rivieren. Soms werden mensen ter dood gebracht en in een moeras gelegd.

Was het een straf of een offer? Door het zure water zijn de skeletten grotendeels vergaan, maar de huid is gelooid en bewaard gebleven.

In de bronstijd was er een toename van het gebruik om kostbare voorwerpen te offeren. Ze werden met opzet op een bijzondere plek begraven, aan de rand van een moeras bijvoorbeeld. Archeologen spreken van depots.

In onze regio hadden de mensen in de bronstijd voornamelijk een boerenbestaan. De komst van het brons bracht geen grote veranderingen in hun leven. Er is bekend dat de landbouwers emmertarwe, gerst, pluimgierst, erwten en lijnzaad verbouwden.

De veeteelt werd intensiever. Zowel in Groot-Brittannië als in Denemarken zijn resten van eergetouwen (d.i. de voorganger van de ploeg) gevonden. Daar kon men voren mee trekken, maar de grond werd niet omgedraaid.

De uitvinding van de door dieren voorgetrokken ploeg was een enorme stap vooruit. Tot ver in de 20ste eeuw zouden de landbouwwerktuigen nauwelijks veranderen.

Terreinen met eersporen tonen aan dat akkers vaak langdurig in gebruik waren, soms onderbroken door een nederzettingsverplaatsing of een periode van braak. Vanaf de bronstijd werd graan opgeslagen in graanspiekers en graankuilen.

Ook werden fragmenten van houten wielen gevonden. Die bestonden uit drie planken die ten opzichte van elkaar werden verzekerd door houten pennen. De planken werden bij elkaar gehouden door buigzame spiesen die in lange gebogen kanalen werden geslagen.


BEWONING


Evenals in de nieuwe steentijd woonden de mensen gedurende de bronstijd in verspreid liggende hoeven (Einzelhöfe) of in nederzettingen bestaande uit een paar huizen. In de middenbronstijd werden drieschepige huizen gebouwd.

Dit betekent dat er in het huis twee parallelle rijen staanders stonden om het dak te ondersteunen. De boerderijen werden veel langer en men ging het vee tijdens de wintermaanden in huis stallen.

Vanaf dan hadden de boerderijen een woon- en een stalgedeelte. De boerderijen varieerden sterk in afmeting. Sommige waren achttien meter lang en vijf meter breed, andere hadden een lengte tot 65 meter.

In de late bronstijd werden de boerderijen weer kleiner.

Er waren twee ingangen. Ze bevonden zich tegenover elkaar in het midden van de lange zijde. Middenin de boerderij was er een openhaardplaats. In de stal stonden kleine tussenwanden dwars op de buitenwand.

Deze worden geïnterpreteerd als boxen voor het vee. Op sommige erven zijn plattegronden van één- of drieschepige gebouwtjes gevonden. Dat waren spiekers (opslaghuisjes voor granen).

Andere opslagwijzen voor graan waren kuilen of cirkelvormige greppels met in het midden het niet gedorst graan. De grootte van het erf kan een kwart tot een halve hectare geweest zijn.


BEGRAAFPLAATSEN


De grafheuveltraditie uit de late nieuwe steentijd werd in de bronstijd voortgezet. Men bleef voor sommige doden (ongeveer 15% van de bevolking) aarden heuvels opwerpen over centrale lijkbegravingen.

De bronstijdgrafheuvels waren groter en hoger dan die uit de nieuwe steentijd. De doorsnede bedraagt zo'n vijftien tot twintig meter en ze zijn tot drie meter hoog. Vaak werden oudere grafheuvels gewoon opgehoogd met opgestapelde heideplaggen.

In de middenbronstijd kregen de heuvels steeds vaker een markering aan de voet, zoals rechtop geplaatste paalcirkels of ringsloten. Vaak waren ze voorzien van een aarden wal. De doden werden begraven in houten kisten of uitgeholde boomstammen.

Meestal werden in één grafheuvel meerdere personen begraven, soms wel twintig of meer. Uit de middenbronstijd werden bijzettingen gevonden aan de heuvelvoet.


URNENVELDCULTUUR.


Aan het einde van de bronstijd (omstreeks 1.100 v. Chr.) kregen de doden een individueel grafmonument in plaats van een plekje in een familiegrafheuvel.

Hierdoor ontstonden de 'urnenvelden', uitgestrekte grafvelden met individuele monumentjes die gedurende meerdere generaties in gebruik bleven en die dienden voor een hele groep van verspreid staande boerderijen.

De doden werden gecremeerd en de verbrande resten werden in urnen, in een doek of los in een kuil begraven. Daarna werd over het graf een heuveltje opgeworpen, omgeven door een greppel.

Er zijn nauwelijks bijgaven gekend, wat wijst op een grote gelijkheid in de samenleving, dit in tegenstelling met de situatie in Centraal-Europa. Urnenvelden bleven in gebruik tot in de ijzertijd (ongeveer 500 v. Chr.).

Door de intensiteit van latere landbouwactiviteiten zijn ze volledig verdwenen.


DE IJZERTIJD Begin rond 800 V.C. .


Is de laatste periode die we tot de prehistorie rekenen. De ijzertijd volgt op de bronstijd en begint in West-Europa rond 800 v. Chr.

Rond 2000 v.Chr. ontdekten bronstijdmensen in Anatolië (het Aziatische deel van het huidige Turkije) de kunst van het smeden van ijzer.

Dat metaal was sterker dan brons: een legering van de metalen koper en tin, die in de bronstijd vaak van ver moest komen.

IJzer was ook ruimer beschikbaar en op veel plaatsen makkelijker te winnen. In de ijzertijd was ijzer het dominante materiaal voor wapens en gereedschap.

Het duurde echter meer dan een millennium voordat de ijzertijd West- en Noord-Europa bereikte: de Lage Landen rond 700 v.Chr. en uiteindelijk Scandinavië rond 500 v.Chr..

Europese historici laten de ijzertijd vaak eindigen met de opkomst van het Romeinse Rijk in de 1e eeuw n.Chr., gevolgd door de historische tijd.

In Scandinavië loopt de ijzertijd echter traditioneel door tot de Vikingtijd (ca. 750-1050 na Chr.), toen nieuwe scheepstypen de Scandinaviërs in staat stelden op rooftocht te gaan in verre oorden.


DE ONTDEKKING VAN IJZER


Deskundigen weten nog niet hoe de mens ontdekte dat hij ijzer kon winnen uit gesteenten, of waarom deze ontdekking werd gedaan in het Midden-Oosten en niet op andere plaatsen met ijzererts.

Het land rond de rivieren de Tigris en de Eufraat – bekend als de Vruchtbare Sikkel – was duizenden jaren lang toonaangevend op het gebied van techniek.

De experimenten met ijzer waren dus een natuurlijk gevolg van een lange technologische ontwikkeling. Volgens één theorie werd ijzer ontdekt tijdens de productie van koper.

Veel kopererts bevat het mineraal chalcopyriet, dat bij het smelten een kleine hoeveelheid ijzer kan afgeven. Volgens de theorie waren de mensen in Anatolië nieuwsgierig naar de nieuwe stof en gingen ze op zoek naar roestkleurig gesteente.

In het Anatolische Alaca Hüyük maakte een smid rond 2200 v.Chr. een van de oudste smeedijzeren voorwerpen ter wereld: een dolk met een gouden handvat.

Vanaf de VIIIste eeuw voor Christus kregen de volkeren van West-Europa de ijzerbewerking onder de knie. Zij werd ingevoerd door krijgers afkomstig uit Oostenrijk. Zij maakten zwaarden en beschermden hun lichaam met ijzeren borstplaten.

Hun cultuur wordt Hallstatt-cultuur genoemd. Zij werd gekenmerkt door een sterk sociaal onderscheid. De opperklasse was oorlogszuchtig en de graven van haar leden zijn rijkelijk versierd.

De gewone lieden werden daarentegen zeer eenvoudig begraven. De voorwerpen uit de Hallstatt-cultuur werden voornamelijk versierd met geometrische motieven.

Vanaf ongeveer 500 v. C. maakt deze cultuur plaats voor een andere: de "La Tène"-cultuur. Artistiek uit dit zich door het afbeelden van gestileerde mensen- en dierenhoofden. België werd op dat moment bewoond door Kelten.

Die onderhielden handelsbetrekkingen met de Mediterrane wereld en vooral met de Etrusken. Deze leverden aan de Kelten wijn, vaatwerk en luxeproducten. De Kelten bouwden versterkte burchten, die meestal enkel een defensieve bedoeling hadden.

Sommige nederzettingen vormden echte stedelijke centra, waar de Kelten hun rijkdommen en hun nijverheid concentreerden. Vanaf 150 v. C. werden in de Belgische gebieden de eerste Keltische munten geslagen.

Zij waren gebaseerd op Griekse en Macedonische voorbeelden, maar de Kelten pasten de afbeeldingen van Griekse goden of van Macedonische koningen al gauw aan, aan hun eigen wereldbeeld.

Het Keltische geld wijst op een stevige integratie van de Keltische gebieden in de economie van de oudheid.

De Kelten kenden een sociale hiërarchie, waarbij de aristocratie, bestaande uit grootgrondbezitters de leiding had. Het koningschap werd geleidelijk aan afgeschaft ten voordele van een raad van ouden, waarin de notabelen zitting hadden.

Zij verkoos de voornaamste magistraten en in tijden van oorlog een militaire chef. Elke notabele had een schare gewapende mannen en dichters, die van hem afhankelijk waren via een systeem van "cliëntelisme".

Deze soldaten en barden maakten samen met de druïden en ambachtsleiden ook deel uit van de aristocratie. Het meerendeel van de bevolking bestond echter uit boeren, die in dienst stonden van de grootgrondbezitters.

De laagste klasse werd gevormd door de slaven. Dit waren meestal krijgsgevangenen of slachtoffers van razzia's, die veelvuldig werden gehouden. De landbouwtechnieken waren tegen het einde van de IJzertijd meer geavanceerd.

De aarde werd bewerkt met behulp van een een ploeg met een ploegschaar en een rister, die werd getrokken door ossen en die diep in de zware grond kon doordringen.

Deze nieuwe technieken zorgden ervoor, dat het leven van de Kelten in de eerste eeuw voor Christus minder zorgwekkend was dan in de Bronstijd.

De druïden, barden en waarzeggers vormden een aparte kaste van godsdienaars met grote geestelijke maar ook wereldlijke macht. Zo waren zij naast priester ook rechter. De druïden deden veel rituelen en voorspellingen.

Zij pleegden hierbij meestal dieren- en mensenoffers. De Kelten geloofden in de onvergankelijkheid van de ziel en in reïncarnatie.

De verovering van Gallië door Caesar maakte een einde aan de IJzertijd in de Belgische gewesten.


Typische elementen uit de ijzertijd -die in mindere mate of helemaal niet voorkwamen in de bronstijd- zijn:

· Broeken (van wol of linnen, vaak geruit)

· IJzeren voorwerpen zoals bijlen, wapens, gereedschap, zagen

· Bronzen munten·

· Slingerkogels

Omdat ijzer veel sneller corrodeert dan brons en koper zijn veel ijzeren voorwerpen die niet toevallig onder zeer gunstige omstandigheden in de bodem lagen nagenoeg volledig vergaan.


AARDEWERK .


Aardewerk, de oudste vorm van keramiek, is gemaakt van klei die tussen 800 en 1.100 graden Celsius gebakken wordt. Daarbij treedt geen versintering of verglazing op.

Aardewerk is poreus en heeft voor huishoudelijk gebruik een glazuurlaag nodig. Afhankelijk van de gebruikte klei en de bakwijze is de kleur oranjerood, roodbruin, geel, wit, grijs of zwart.

Zonder aardewerk zou een meer ingewikkelde manier van koken, opslag en transport van vloeistoffen nodig geweest zijn.


Uit gevonden aardewerkscherven valt een datering af te leiden. Hierbij gaat men ervan uit dat in verschillende periodes en op verschillende locaties aardewerk werd gemaakt volgens een bepaalde methode en met bepaalde soorten klei en versiering.

Door de snelle ontwikkeling van de wetenschap en de techniek, onder meer door de mogelijkheid om via nieuwe methoden steeds nauwkeuriger een datum van oorsprong te bepalen, wordt onze kennis van het oude aardewerk steeds bijgesteld.